Puzzelen met paradoxen

Er is veel turbulentie. De wereld verandert snel. Traditionele structuren verdwijnen, opvattingen staan ter discussie en wetmatigheden lijken niet meer te kloppen. Er is een hoge mate van onvoorspelbaarheid, verwarring en soms zelfs chaos. De overgang naar een nieuw tijdperk of een ander paradigma, zoals veranderkundigen ons willen laten geloven, gaat altijd gepaard met onzekerheid.

Ron Heifetz maakt een bruikbaar onderscheid in:

  • ‘Technische problemen’, die helder omschreven en opgelost kunnen worden met bestaande expertise. Zo’n gestandaardiseerde aanpak werkt alleen in relatief stabiele omgevingen en bij standaard problemen. Ze zijn te managen: laat professionals vooral doen waar zij goed in zijn en je weet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wat de uitkomst is.
  • Bij ‘adaptieve uitdagingen’ gaat het om vage, complexe, ambigue en moeilijk te doorgronden problemen waarvoor we (nog) niet over de expertise beschikken om ze op te lossen. Adaptieve uitdagingen vragen om nieuwe vormen van leren. De mens, de maatschappij en onze manier van werken vormen het probleem, maar moeten op termijn ook de oplossing bieden.

Oftewel ook al hebben we nu nog geen pasklare antwoorden, we hebben wel wat te doen!

In Nederland zijn we al gauw geneigd om uitdagingen als een dilemma, een keuzevraagstuk te zien: opbrengst- of ontwikkelingsgericht werken, kennis- of talentontwikkeling, excellentie of gelijke kansen, groep of individu, top-down of bottom-up, consolideren of innoveren, etc.

Zo’n benadering leidt tot polariserende discussies, niet relevante stellingnames en ‘kampen’, die elkaar in de media proberen te overtuigen van hun gelijk. De conclusie van het grote publiek: ‘Het is goed mis in het onderwijs’. En dat terwijl we nog steeds bij de wereldtop van het onderwijs horen, we de hoogste dichtheid aan topuniversiteiten van Europa hebben en onze kinderen de gelukkigste ter wereld zijn.

Bovenstaande uitdagingen zijn geen dilemma’s waar we tussen moeten kiezen. Het zijn paradoxen waar we mee om moeten leren gaan.

Paradoxen horen bij een tijd vol verandering. Als je opbrengstgericht werkt doe je dat natuurlijk met het oog op de ontwikkeling van een kind. Als je werkt aan de harmonische ontwikkeling van een kind is het ook wenselijk dat je de maatschappelijk verwachte resultaten haalt. Ons systeem is publiek toegankelijk en biedt kinderen gelijke kansen, maar dit laat onverlet dat er altijd kinderen zullen zijn die meer, minder of ander onderwijs nodig hebben om zich optimaal te ontwikkelen. Kortom het puzzelen met paradoxen vraagt om een andere benadering: Het werken aan EN-EN-oplossingen.

We moeten leren accepteren dat beide perspectieven van de paradox bestaan en even relevant zijn voor ons werk. De professional, de school, de overheid, het systeem heeft voortdurend positie te kiezen tussen beide uitersten. Als de resultaten tegenvallen hebben we wat meer aan de opbrengstenkant te doen. Als het welzijn en een harmonische ontwikkeling van kinderen in het gedrang komt, dan hebben we daar iets te doen. Niet met grote beleidsveranderingen, maar in het hier en nu en met verstand van zaken, bepalen waar bijgestuurd moet worden, welke aanknopingspunten er zijn en welke interventie het meest passend is. Dat levert een ‘tijdelijk werkbare oplossing’ (TWO) waar we mee verder kunnen.

Vanuit de definitie van adaptieve uitdagingen zijn een aantal kenmerken voor een succesvolle aanpak af te leiden:

  • Als de afstand tussen ideaal en realiteit, tussen droom en daad, tussen directiekamer en werkvloer te groot is geworden, dan is er een gedeelde noodzaak om te gaan veranderen.
  • Deze tijd vraagt onconventionele, creatieve oplossingen en duidelijke keuzes. Wat is waardevol en willen we behouden en wat voegt niets (meer) toe?
  • Alles hangt met alles samen, maar niet alles kan tegelijk aangepakt worden. Daarvoor ontbreekt simpelweg de tijd, het geld en de energie. Wat heeft prioriteit en wat kan in deze situatie de hefboom zijn?
  • We organiseren het netwerk. De uitdagingen zijn zo complex dat er niet-vrijblijvende verbindingen nodig zijn tussen de beste mensen in onze organisatie, tussen instellingen en sectoren, tussen publiek en privaat belang.
  • We zijn optimistisch en vol vertrouwen. Op ontdekkingsreis moet je blindelings kunnen vertrouwen op elkaars goede bedoelingen en elkaars professionaliteit. Fouten durven maken, erkennen dat je fout zat en ervan leren om het morgen (nog) beter te doen.
  • We organiseren veiligheid en bieden ondernemende mensen ruimte voor experiment en improvisatie. Kleinschalig en lokaal. We houden ‘afleiders’ als negatieve media-aandacht, competentiestrijd, te snelle oordeelsvorming of onnodige bureaucratie buiten de deur.
  • We nemen voldoende tijd. Het is een zoektocht die geen noodverbanden of quick fixes toelaat. Bij het puzzelen met paradoxen gaat het om gedrags- en mentaliteitsverandering. Dat vraagt veel tijd.

Terug naar de paradoxen. Als ik het wat kleiner mag maken en een suggestie mag doen voor de onderwijs- en onderzoeksagenda voor de komende jaren dan is dit mijn top 3 met paradoxen die relevant zijn voor alle sectoren en elk niveau van het systeem in Nederland:

  1. De paradox van onderwijs en opvoeding
    Op het breukvlak tussen opvoeding, opvang, onderwijs en ondersteuning, beweegt zich de paradox van onderwijs en opvoeding. De premisse dat het onderwijs mede verantwoordelijk is voor de opvoeding zal niemand bestrijden. Er is echter volop rolonduidelijkheid, de dialoog blijft hangen in structuurdiscussies. De omgangsvormen tussen leerling, ouder en leraar zijn in menig huis- of lerarenkamer onderwerp van gesprek. Willen we als systeem de totale ontwikkeling van kinderen en jongeren dienen, dan is hier iets te doen.
  2. De paradox van massa en maatwerk
    Deze paradox raakt het hart van onderwijs. Willen we onderwijs zien als een ‘productielijn’ die leerlingen zo effectief en efficiënt mogelijk voorbereidt op een beroep en participatie in de maatschappij van morgen en kunnen we tegelijkertijd ‘maatwerk’ organiseren zodat elk kind zich harmonisch en veelzijdig ontwikkelt, waarbij talent op alle gebied kan excelleren, diversiteit optimaal wordt benut en uitval tot een minimum wordt beperkt. In de paradox van uniformiteit en diversiteit kunnen we vele actuele onderwijsthema’s een plek geven: gelijke kansen, passend onderwijs, talentontwikkeling, excellentie, vroegtijdig schoolverlaten, preventie, toetsing en kwalificatie, cognitie en competentie, etc.
  3. De paradox van sturing en autonomie
    Deze paradox raakt het ‘leiderschapsvraagstuk’. Teveel sturing levert geen eigenaarschap of professionele betrokkenheid op, te weinig sturing geeft onvoldoende richting en resultaat. Uitsluitend vertrouwen op de autonomie van de professional biedt niet zonder meer de garantie dat het onderwijs beter wordt en gewenste maatschappelijke ontwikkelingen op gang komen. Onvoldoende ruimte bieden aan de professional holt het vakmanschap uit en tast het imago van het beroep aan. Kortom de ‘richting’ dient van boven te komen, de ‘ruimte’ dient van onderop genomen en professioneel ingevuld te worden. De positieve ‘rekenschap’, in de zin van kijk eens wat het onderwijs bijdraagt aan de samenleving, dient van beide kanten te komen.

Help mijn directeur is klusser!

Dit was de prikkelende titel van de mijnplein lezing die ik op 19 augustus 2015 mocht uitspreken. In deze lezing ga ik in op bovengenoemde paradoxen.

Je reactie

Heb je voorbeelden van paradoxen waar jij mee puzzelt?
Wat zijn voor jou echte ‘professionele beroepsspanningen’? Heb je een bepaalde aanpak?

Geef een reactie